Hoofdstuk 3.1

2.5K 133 3
                                    

De volgende ochtend word ik met een barstende koppijn wakker. Mijn hele lichaam doet pijn van de training. Ik voel een onaangename steek in mijn hart. Wat had ik gehoopt dat gisteren slechts een droom was geweest. Een nachtmerrie die nu ten einde is. De gebeurtenissen van gisteren zullen mij vandaag achtervolgen. De woorden van mijn vader staan voor altijd in mijn geheugen gegrift.

Er hangt een akelige stilte in het huis. De gordijnen zijn nog allemaal gesloten, wat erg ongewoon is. Mijn moeder opent ze altijd voordat ze naar haar werk vertrekt. Dat kan maar een ding betekenen. Ze is nog thuis.

'Mam?' roep ik luid. Geen antwoord. Ik loop rustig naar de slaapkamer van mijn ouders en tref haar in hun bed. Ze opent lichtjes haar ogen en glimlacht naar mij.

'Goede morgen lieverd,' fluistert ze alsof er gisteren niks is gebeurd. Gelukkig. Ik wil niet dat het ongemakkelijk tussen ons wordt. Zij heeft niks te maken met mijn vaders uitbarsting. Ik spring naast haar op het bed en sla een arm om haar heen.

'Mam, wat doe je thuis?' Ze draait zich naar mij om. Haar grote ogen staan helder. Ze voelt zich beter. 'Ik heb mij ziek gemeld,' zegt ze.

'Maar je bent helemaal niet ziek?' Ze grinnikt. 'Klopt. Je weet hoe ik over werken in het weekend denk. En ik wil graag een dagje met jou doorbrengen.'

Ik grijns. Mijn moeder heeft dezelfde koppigheid als ik. Alhoewel ik helemaal niet op haar lijk. Zij heeft donkerblauwe ogen en blond haar. Terwijl ik hazelbruine ogen heb en donkerrood golvend haar. Ik ben ook nog een tintje donkerder dan haar. We zijn twee verschillende personen met exact dezelfde karakter.

'Wat had je in gedachten?' vraag ik haar nieuwsgierig. Ze haalt haar schouders op.

'We kunnen gaan winkelen? Of naar het kerkhof,' zegt ze de laatste zin onzeker. Ze probeert met de intense blik in haar ogen mijn reactie te peilen. Ik blijf erg kalm. De mentale muur tussen ons maakt het moeilijk om enige vorm van emotie in mijn ogen te lezen, alhoewel er tientallen in mijn hoofd rondspoken. Nee, onmogelijk. Niemand zal de muur - die ik na Danny's dood heb ontwikkeld – doorbreken. Niemand.

'We kunnen naar het kerkhof,' zeg ik kalm.

Een paar uurtjes later staan we hand in hand op het kerkhof. Ik haal diep adem en volg mijn moeders trekkende arm naar zijn graf. Ik ben hier nooit geweest. Zelfs niet op zijn begrafenis. Ik kon en mocht niet aanwezig zijn. Na zijn dood heb ik een paar weken in een gesloten inrichting gezeten. Het waren de meest zware en langste weken van mijn leven. Weken waarin ik werd behandeld als al die andere patiënten. Als een gek. Ik was gek. Het kon niet anders. Ik zag ze overal. Zelfs in een gesloten ruimte, kon ik ze makkelijk voor de geest halen. Ik schud die enge gedachten van mij af.

"Dan L'More. 09-07-1990 - 27 februari 2013. Rest in peace," staat er met koeienletters in zijn grafsteen gegrafeerd. Ik slik een pijnlijke brok door.

'Precies twee jaar geleden,' prevel ik schor. Wat erg dat ik dat niet eerder doorhad. Mijn moeder knijpt zachtjes in mijn hand waarna ze loslaat. 'Dat klopt lieverd. Ik laat je even alleen.' 'Dankjewel,' zeg ik oprecht.

Ik hurk voor het graf en neem een paar zandkorrels in mijn hand. Terwijl ik eroverheen wrijf, wordt mijn geheugen vol gepropt met angstaanjagende herinneringen. Herinneringen die ik gisteren nog had weggestopt. De mentale zwarte doos is toch kleiner dan ik dacht. Ik lach vreugdeloos. Een automatische zachte lach.

'Is het nu de bedoeling dat ik tegen jou praat? Ik weet eerlijk gezegd niet zo goed wat ik hier doe. Weet je Danny, jij hebt mijn leven verpest. Jouw dood heeft alles van mij afgenomen. Alles. Ik heb geen vertrouwen meer in de mensheid,' verwijt ik hem al mijn problemen. Waar ben ik mee bezig?

'Ik heb geen vertrouwen meer in het leven. Wil je weten wat vader gisteren tegen mij zei? Hij heeft mij beschuldigd Danny. Hij heeft mij beschuldigd van jouw dood. Wat vind jij? Is het echt mijn schuld dat je nu onder de grond ligt?' Wat denk ik? Dat hij mijn vragen zal beantwoorden? Ik hoop het. Ik hoop op een teken die mij duidelijkheid geeft. Ik ben geen moordenaar. Zijn dood is niet op mijn geweten!

'Danny, Ik denk dat ik diep in de problemen zit. Ik zag gisteren twee mannen. Ze gedroegen zich als hen. Je weet wel, waar jij mij tegen beschermde. Ik denk dat ze terug zijn. Ik ben zo bang Danny.' Ik ben verdrietig, maar geen traan die uit een ooghoek ontsnapt. Ik ben boos, maar het is geen woede wat ik in mijn hart voel. Gemis. Ik mis hem zo erg. Hij was niet alleen mijn broer. Nee, hij was meer. Hij was mijn held. Mijn voorbeeld. Iemand tegen wie ik opkeek.

'Schat, we moeten gaan,' hoor ik mijn moeder achter mij zeggen. 'Hoezo?' Ik wil nog niet weg. Ik moet mijn hart luchten.

'Ik moet toch gaan werken. Het ziekenhuis stroomt vol met gewonden. Ze hebben geen back-up arts. Alleen mij,' zegt ze teleurgesteld. Ik sta op.

'Dat is niet erg. Ik blijf nog eventjes, goed? Dan zie ik je wel thuis.' Ze lijkt te aarzelen.

'Ga maar. Ik red me wel,' stel ik haar gerust.

'Dat weet ik.' Ze slaat haar armen liefdevol om mij heen. 'Maak het niet te laat, lieverd,' fluistert ze in mijn oor en loopt weg.

De stilte op het kerkhof bezorgt mij kippenvel. Er snijd een koud briesje in mijn gezicht, waardoor ik begin te rillen. Ik trek de kraag van mijn jasje op tot aan mijn mond. Tijd om naar huis te gaan, denk ik hoofdschuddend. Het gaat regenen, dat weet ik zeker. Ik had net zo goed met mijn moeder mee kunnen rijden.

Ik heb slechts een paar stappen gezet wanneer ik tegen iemand aanbots. 'Kijk uit je doppen!' sis ik geërgerd. Ik kijk op en wordt gegroet door twee helder blauwe ogen die mij mysterieus observeren. IJskoude ogen die meer weg hebben van grijs dan blauw. Mijn ogen vallen op het boek dat hij stevig vasthoudt. Ik ken dat boek.

Hij loopt door. Geen tegen woord. Geen sorry. Niks. Hij loopt gewoon door. Ik draai mij naar hem om en aanschouw hoe hij precies voor Danny's graf stopt.

Eloise BelleWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu