Hoofdstuk 11

1.7K 113 1
                                    

De ongemakkelijke stilte die nadat de dokter is geweest heerst valt niet te verbreken. Aleser is diep in gedachten verzonken en ik probeer te achterhalen wat er precies is gebeurt. De herinneringen komen in fragmenten terug. Totdat ik het gebeuren makkelijk in mijn hoofd kan afspelen. Ellie. Haar verstikkende hand. De klappen. Rosalie. Ik slik en verban ze.

Toen ik wakker werd had ik een hoop pijn verwacht, maar eigenlijk viel dat reuze mee. En nu nog steeds. Het gevoel van een opgezwollen gezicht is onaangenaam, maar te verdragen. Ik probeer zo rustig mogelijk overeind te komen. De plotselinge beweging trekt Aleser' aandacht. Hij snelt naar mij toe en bied me een arm aan.

'Hier. Zo gaat het wat soepeler.'

Hoofdschuddend sla ik zijn aanbod af. 'Het lukt wel,' zeg ik kort. Binnen een paar seconden zit ik recht. Dat ging lekker makkelijk.

Met zijn ogen tot halve spleetjes geknepen, bestudeert hij mijn bedrukte gezicht. Ik word nerveus onder zijn blik. Als we elkaar kruizen bekruipt me een warm gevoel. Ik voel een vreemde kriebel in mijn onderbuik. De aanwezigheid van de kriebel is storend, tot ik vlug weg kijk. Dan verdwijnt het als sneeuw voor de zon.

'Hoe voel je je?' De kalmte in zijn stem heeft plaats gemaakt voor zachtheid. Pure nieuwsgierigheid. Ik huiver. De kippenvel verschijnt op mijn armen. Zijn stemmingswisselingen zijn gevaarlijk. Hij kan de knop behoorlijk snel omdraaien. En dan is hij weer de ijskoude, gevoelloze Aleser.

De gedachten dat hij mij wou vermoorden, blijven me dag en nacht achtervolgen. De flashbacks. Het bloed. Zijn levenloze ogen. Ik doe zo mijn best om ze aan de kant te schuiven. Om mijn verstand op nul te zetten. Het gaat moeilijk, verloopt wat stroef, maar uiteindelijk lukt het me om ze te verbannen. Het is niet de tijd om me eraan over te geven. Dan vraag ik om problemen. Grote problemen. Daarmee zou ik mezelf in gevaar brengen. En erger nog, alle anderen. De onschuldigen in het gebouw. Mensen die het gebouw passeren. Iedereen. Toegeven aan mijn pijnlijke emoties, betekent het einde van mijn leven. Het einde van hun levens.

'Goed,' lieg ik na een lange stilte.

'Je liegt.'

'Hoezo denk je dat?' zeg ik een beetje geïrriteerd. Hij heeft mij door. Ik wil het nu niet over mij hebben. Althans, niet over mijn gevoelens. Hoe ik me voel doet er niet toe.

'Ik hoor het aan je stem, Eloise.' Zonder erop in te gaan haal ik mijn schouders op.

'Wanneer mag ik hier weg?' Hij slaakt een diepe zucht en neemt plaats op de dichtstbijzijnde stoel.

'Nog niet.' Ik knik.

'Vanavond pas?' Dat had ik wel een beetje verwacht. Ze zullen me natuurlijk niet gelijk wegsturen. Vooral niet na het gevecht.

Aleser schud zijn hoofd. Het zweet breekt op zijn voorhoofd uit. Waar maakt hij zich zulke zorgen om?

'De directrice heeft samen met jouw ouders besloten dat je hier over een week weg mag. Voor hun is dat ideaal, veel eerder dan verwacht.' Hij probeert met zijn grijze ogen mijn reactie te peilen.

Pas over een week? 'Maar dat betekent... We kunnen niet zolang wachten, Aleser. De mensen. Ze zullen sterven,' stotter ik geschrokken.

'Ik ben ermee bezig. Ik krijg je hier echt uit.' Vol ongeloof staar ik hem aan.

'Vergeet mij! Denk aan die arme mensen. Als jouw vrienden denken dat ik hier nog zit zullen ze het gebouw opblazen. En dan sterven al deze onschuldige mensen,' roep ik luid. Hij staat geluidloos op. Bijna zwevend. Zijn ogen staan bezorgd. Zijn gezichtsuitdrukking spreekt boekdelen. Hij kraakt zijn hersenen.

Mijn hart kruipt in mijn keel omhoog. Ik krijg het warm van zijn aanwezigheid.

'Noem ze nooit meer zo,' dreigt hij kalm. Daar is hij weer. Waarom mag ik ze niet zo noemen? Het zijn tevens zijn vrienden. Zijn partners. Zijn team.

'We hebben nog een dag om je hieruit te krijgen. Zodra dat is gebeurt verzin ik wel iets voor mijn partners. Ze willen jou hebben, niet alle anderen,' vervolgt hij rustig. Hij spant zijn kaken samen. Dit begint moeilijk voor hem te worden. Ik moet meewerken. Waarom moeten ze perse mij hebben?

'Je moet me vertrouwen, Eloise. Het gaat ons echt lukken. En als alles voorbij is kun je weer een rustige leven leiden,' gaat hij verder. Hij woelt met zijn handen door het haar. Hij is moe.

'En hoe wil je jouw plan uitvoeren? Wat is het plan eigenlijk?' De deur vliegt open. In de deuropening staat oom Steve in zijn dagelijkse kleding.

'Oom!' roep ik enthousiast. Hij snelt naar mij toe en slaat zijn armen om me heen.

'Hoe gaat het met je, schoonheid?' De tranen prikken achter mijn oogleden. Ik heb hem zo gemist.

'Het gaat wel. Waar zijn mijn ouders? En Ryan?' vraag ik hem hees. Oom Steve negeert mijn vraagt en richt zich op Aleser. Verdomme. Ik moet hem voorstellen. Hoe?

'Bedankt voor uw komst, Steve. We hebben een lange dag op de boeg.' Mijn ogen schieten van Aleser naar oom Steve. Kennen zij elkaar?

'Wanneer zullen we beginnen?' vraagt oom Steve zakelijk. 'Waarmee beginnen?' breng ik verward in.

Aleser neemt het woord: 'Eloise Belle, we gaan jouw dood in scene zetten.'

Eloise BelleWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu