23 - Roodkapje en twee grote boze jongens.

377 15 3
                                    

woensdag middag

De vrouw in de rode jas zit er nog steeds, volgens mij zit ze te bellen. Vast met van die draadloze oortjes. 

'Maar, B, je hebt mijn vraag nog niet beantwoord.' Het koffietentje stroomt inmiddels vol, het is kwart over 5 en een boel treinen zijn zojuist gearriveerd op het station een paar straten verder op. 

Aub en ik hebben de hele tijd over van alles en nog wat gekletst en ik heb het onderwerp Henry telkens angstvallig ontweken. 'Brooke, praat met me.' Ik en Aub hebben altijd overal over kunnen praten, maar op een of andere manier klap ik dicht zodra het over liefde gaat. 

Ik staar in mijn koffie. 'Ik zal nooit genoeg voor hem zijn. Niet als hij weet wat hij eigenlijk had kunnen hebben. Ze hebben vast een hele rij prinsessen en andere rijke vrouwen voor hem klaar staan, mocht ik ooit de fout in gaan, Aub.' Mijn koffie ziet eruit als een groot, zwart, diepvriest gat. 

'God, B. Zo ken ik je niet, cheer up, kiddo!' Aub stoot mijn schouder aan, waardoor mijn koffie over de rand van het kopje vliegt. 

'Jezus, Aubrey, houd er gewoon over op!' Ik grijp mijn jas, pak het kopje bij het oortje, zet het met een klap op de toonbank en been de koffietent uit. Aubrey verbouwereerd achter latend.

Eenmaal buiten merk ik dat ik buiten adem ben, de tranen branden in mijn ogen. Hoe kan een dag die zo goed begon, zo kut eindigen?  

Ik loop, en loop en loop. Ik ben kwaad, kwaad op alles. Ik heb geen idee wat er aan de hand in. Ik ben nooit zomaar boos. Alles waar ik in geloofde lijkt de laatste tijd in het niets te vallen. Ik ben niet meer zeker van mijn dromen en voel me soms zo- zo niks. 

Mijn moodswings zijn niet normaal meer en ik wil soms gewoon schreeuwen, schreeuwen tot ik schor ben en mijn gedachten doof. 

Ik loop maar door, tot ik me besef dat ik in een buurt ben waar ik nooit kom. Dit is een minder goede wijk in mijn verder keurige stadje. De verf bladdert van de deuren en de poortjes hangen los in hun scharnieren. In een van de tuintjes staat een akelige vogelverschrikker, de gele regenjas en strohoed geven me een horrorfilm vibe.

Opeens wil ik hier zo snel mogelijk weg. Zeker als ik merk dat ik gevold word. Twee jongens, de een op een scooter de ander te voet, volgen me op een langzaam tempo. Maar ze volgen me wel degelijk. 

Ik sla een zijsteegje in en bid dat zij wel rechtdoor gaan, maar niets is minder waar. Ik begin harder te lopen. 

'Waar ga je heen, schoonheid?' Ik draai me niet om en duik dieper in mijn jas. Steeds verder loop ik het doolhof van steegjes in. Ik loop voorbij garagedeuren en achtertuinen maar heb nog steeds geen idee waar ik ben.

'Niet zo hard, liefje.' Dezelfde jongen als net roept me na. 

Even overweeg ik mijn tas te laten vallen, maar iets zegt me dat ze op iets anders dan de inhoud van mijn tas uit zijn. 

Aan het einde van een van de steegjes zie ik eindelijk een doorgaande weg. Een opgelucht gevoel overspoeld me, ik begin te rennen. Maar zodra ik het steegje uit schiet besef ik me dat dit dezelfde straat is als net. 

Aan de overkant van de straat kan ik weer een steegje in. 'Liefje, waar zit je?' Ik denk niet na en schiet het steegje in. Ik zigzag langs schuttingen en deuren op zoek naar iets bekends.

En dan kom ik tot stilstand. Want het steegje dat ik gekozen heb, loopt dood.

Ik hoor het geronk van de scooter al aankomen en kan alleen maar paniekerig om me heen kijken als er twee gezichten aan het begin van het steegje verschijnen. 

Langzaam komt de lopende jongen dichterbij, terwijl de jongen op de scooter de uitgang blokkeert, en daarmee dus ook mijn enige uitweg. Ik houd mijn tasje stevig vast, zodat ik er eventueel mee kan slaan en probeer me wanhopig iets van de zelfverdediging les in de eerste klas te herinneren. 

Knie in het kruis, vuist op de neus, vinger in oogkas en het oog eruit wippen. De jongen komt akelig dichtbij. 'Raak me niet aan.' Mijn stem had krachtig moeten klinken, maar hij trilt en de jongens lachen schamper. 

En dan veranderd alles. Het hoofd van de jongen bij de scooter klapt naar achteren en een rode waas schiet naar de jongen die bijna bij is. Een stomp op zijn gezicht van mijn redder in nood en hij ligt op straat, zijn handen om zijn gezicht geslagen. 

De rode waas word minder wazig en dan herken ik haar: de vrouw in de rode jas uit de koffiezaak. 

Ze komt richting mij gelopen en steekt haar hand uit, terwijl ze met haar andere hand haar capuchon afdoet. 'Aangenaam, ik ben Fiona. Maar Fi is ook prima.'

Te verbluft om haar hand te weigeren neem ik hem aan. 'Brooke.' Mijn stem trilt en kraakt en mijn lichaam staat strak van de spanning. 

'Dan heb ik de goeie voor me.' Fiona glimlacht. alsof ze nooit iets anders doet dan jongens neerslaan en vrouwen redden. 'Ik ben de zus van Henry.' 

Hi hi lieve mensen, hoe is jullie dag? Voel je vrij foutjes te verbeteren! Vergeet niet dat sterretje oranje te maken, word ik blij van <3

Heel veel liefs xxx



Mijn niet zo Perfecte Prins op het Witte Paard ✔Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu