12.1/Macht~

22 3 5
                                    

Hoofdstuk

12

Macht

De Prinsen en Prinsessen bereikten veilig de deuren van het paleis en werden onmiddellijk binnengelaten door de wachters die daar stonden, andere dan degenen die er stonden toen de Koninklijke leden waren vertrokken. Enkele bedienden beenden meteen naar de stoet toe en leidden de persoonlijke wachters en verzorgers naar de ziekenvleugel van het gebouw. Ze drukten de Koninklijke leden op het hart dat ze goed voor hun wachters zouden zorgen en dat alles in orde zou komen. Iedereen was te vermoeid om iets zinnigs daarop te kunnen antwoorden.

Jirina had gevochten tegen zichzelf toen ze hiernaartoe was gevlucht – het zoveelste gevecht van de laatste dagen. Ze vocht tegen de eis van haar lichaam aan haar en de eis van haar aan haar lichaam, maar daarbij voerde ze ook een gevecht tegen de angst. Ironisch was dat ze vreesde voor vrees, waardoor vrees ontstond, wat ze vreesde. Het was een eindeloze cirkel waarin ze zich volledig kon verliezen en die altijd resulteerde in iets wat ze júíst wilde voorkomen, iets wat ze júíst vreesde. Ze was er nog steeds niet achter hoe ze uit die cirkel moest komen.

Maar ze herinnerde zichzelf telkens opnieuw aan Isadora's woorden en probeerde het angstgevoel toe te staan in plaats van te weigeren, probeerde die een plek te geven in plaats van uit alle macht de deur te wijzen om hopelijk nooit meer terug te komen. Dat ging haar iedere keer ietwat beter af.

Lazlo werd nadat de wachters en verzorgers waren weggeleid een glas met een klein laagje vloeibare suiker aangeboden door een bediende van de ziekenvleugel. Nadat hij een slok had genomen en had gehuiverd van de overweldigende smaak, keek hij op van het glas en per ongeluk kruisten zijn ogen die van Isadora, even verderop. Allebei voelden ze die prikkelingen, die op de achtergrond door hun lichaam gingen – ze bevonden zich bijna binnen de drie meter afstand, en het kruid was volledig uitgewerkt.

Ze keek terug, verwachtte dat hij iets tegen haar zou zeggen, maar in plaats daarvan zette hij die welbekende frons op en liep hij een andere gang in dan waar Isadora en Frederika naartoe moesten gaan. Haar ogen bleven hem volgen.

'Is er iets?' vroeg Frederika, die naast haar kwam staan.

'Ik... verwachtte dat hij nog iets zou zeggen. Een... bedankje, of zoiets,' mompelde Isadora. 'Ook al... had hij dat al gedaan...'

Haar zus trok een mondhoek naar haar op toen ze haar blik ving. 'We praten nog steeds over Lazlo, toch?'

Isadora glimlachte. 'Je hebt gelijk. Dom idee. Laten we naar bed gaan.' Ze viel bijna flauw bij de gedachte aan het bed dat ze zodadelijk mocht begroeten. Morgen zou er weer een dag zijn, een dag die ze waarschijnlijk vreesde, maar vandaag was in ieder geval gelukkig voorbij.

~~~

'We hebben een hartig woordje met jullie te bespreken, jullie drie,' deelde de Koning de volgende ochtend mee toen de kinderen naar de ontbijtzaal waren gekomen om nog te kunnen ontbijten voordat ze naar huis zouden vertrekken. Hij deelde dit in bijzijn van al zijn kinderen mee, maar gelukkig bevond de Torbanovische Koninklijke familie zich in een andere zaal – het was niet gepast om met elkaar in één ruimte te ontbijten, zo luidden de traditionele, vreemde regels. Maar Isadora vond het al erg genoeg dat haar moeder én haar broers én haar zussen dit moesten horen. De zenuwen knepen iedere keer opnieuw haar keel dicht als ze dacht aan de preek die haar ouders hen drie ongetwijfeld zouden geven. En nu was dus bevestigd dat die zou komen. De angst voedde zich eraan als een uitgehongerd beest dat overal bloed begon te ruiken. Terwijl de angst de laatste tijd allesbehalve uitgehongerd was.

Na het ontbijt zetten de Koning en Koningin hun favoriete straftechniek in en zeiden ze geen woord meer tegen Valerian, Frederika en Isadora. Op die manier kon Isadora alvast wennen aan hoe het waarschijnlijk de komende dagen zou gaan worden; wat waren haar ouders toch aardig, toch slim, op dit gebied. Ze huiverde.

Ze huiverde echt heel erg diep.

Op de weg terug zat ze in de koets bij Ellenora en Farahilde, die gedurende deze rit beiden niet bepaald spraakzaam waren. Farahilde stelde Isadora wel zo nu en dan vragen over de nacht ervoor, want ze kon het verhaal bijna niet geloven toen haar ter ore was gekomen dat haar grote zus met haar andere grote zus en haar grote broer eropuit was gegaan zonder de toestemming van hun ouders en met geen enkele wachter bij hen – althans... dat was het verhaal dat de Prinsen en Prinsessen iedereen aan het wijsmaken waren, wat ze onuitgesproken met elkaar hadden afgesproken. Dat zijzelf nu in de problemen zaten, vonden ze wel genoeg schade. De wachters hoefden dat niet ook nog eens op hun dak te krijgen.

De ramen van de snel rijdende koetsen lieten rookpluimen van branden in de steden en dorpen zien en aanplakbiljetten aan muren en bomen met daarop kwade spreuken aan Erzanovi en toen ze de Brug gepasseerd hadden waren die gericht aan Torbanovi. Sommige van de perkamenten riepen de toorn van de Goden en Godinnen op of schreeuwden dat de Brug weldra neergehaald moest worden. Weg met het andere volk, weg met hun eigen regiem. Overal hetzelfde. En zij reden daarlangs, zij waren gedeeltelijk de boosdoeners hiervan, zij waren een deel van het probleem geworden – een groot deel.

Isadora dacht dat ze Aleydis ergens in een dorp, waar ze met een boog omheen reden, had zien staan zonet, terwijl het meisje een aanplakbiljet over het verschrikkelijke regiem ophing, maar waarschijnlijk had ze zich vergist. Vlak daarna reden ze de Brug op, die nog altijd niet verwoest was en fier overeind stond. Maar ja, hoelang zou dat nog het geval zijn?

En een uur later kwam het paleis alweer in zicht. Deze keer keerde ze terug mét Jirina én alle andere wachters, maar met een nog even vreselijk gevoel in haar onderbuik.

Ze stapten uit op de stoep voor de lange laan die naar boven leidde, naar de hoofdingang van het gebouw, en liepen niet veel later de deuren door, kwamen uit op de welbekende hal met de trappen aan weerszijden. De Koningin draaide zich om toen ze eenmaal binnen was, stuurde enkele wachters weg zodat het wat rustiger werd in de gang, en keek vervolgens haar op één na drie oudste kinderen aan. De blik liet veel meer informatie vrij dan Isadora wilde weten.

De anderen van de familie gingen met hun koffers die zonet uit de koets getild waren naar hun slaapkamers en vluchtten van de toenemende spanning die al door enkele gangen van het paleis diens weg vond. Niet alleen Isadora was als de dood voor het negeren van haar ouders – al was zij wel degene die daar verreweg het meest last van had. Haar broers en zussen voelden er echter ook absoluut niets voor om dat gevoel telkens weer te moeten ervaren. De afwijzing, de machteloosheid, de woede die ze op dergelijke momenten voelden, was gewoonweg vreselijk, méér dan vreselijk. Vandaar dat elke Prins en Prinses zich áltijd keurig gedroeg.

Tot nu... Deze verdoemde situatie lokte gedrag uit dat niet getolereerd werd door de Koning en Koningin, die volgens Isadora nog altijd achterover hingen in hun troon en de situatie in hun land bleven afwachten. Ze haatte het feit dat er steeds maar niets gebeurde, dat situaties zoals Jirina die ontvoerd werd voorkwamen, dat er ruzies ontstonden, dat ze telkens weer naar Torbanovi moesten reizen, én dat het volk vreselijk kwaad op hen allemaal was en dat verdomme haar eigen ouders er niets aan leken te doen. Een rationele stem herinnerde haar eraan dat dat niet helemaal de waarheid was, maar de furieuze, die ene stem die op haar emoties terugviel, nam graag de overhand, steeds vaker.

Het vijftal liep een kleine zaal voor overleg in, aangrenzend aan de binnenkomsthal, waarin een vierkante tafel geplaatst was waaraan soms vergaderingen gehouden werden, en slechts twee ramen in gezet waren. De andere muren van de ruimte werden verlicht door toortsen die de Koning momenteel zelf aanstak.

'Ga zitten,' sprak de Koningin tegen haar drie kinderen, en ze volgde haar eigen verzoek – bevel – meteen op. De Koning deed haar even later na. De Prinsen en Prinsessen namen plaats aan de andere kant van de tafel, zo ver mogelijk bij hun ouders vandaan – zelfs Valerian.

Deel één - hoofdstuk 12

Red me van de plekken waar ik thuishoorWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu