18.4/Dolken~

27 4 11
                                    

18

Dolken

De stoet maakte een grote, haakse bocht en kwam achter een plek met struiken vol doorns, die hen hopelijk aan het zicht onttrok en hopelijk voor oponthoud zou zorgen. Het bos was bedekt met een dikke laag mos op de bodem, begroeide takken die waren omgevallen, struiken die overal doorheen kronkelden en allerlei dieren die zich verborgen hielden in de laatste momenten van de nacht.

Zoveel geluid, zo veel geruis, maar het enige wat ze hoorden, waren steeds die stemmen, die intussen toch gevaarlijk dichtbij kwamen, en paardenhoeven die door de bossen galoppeerden, maar deze keer waren er meer dan alleen die van henzelf. Veel geluiden waren het niet, maar samen met het bloed dat door haar oren stroomde en haar hart dat bonkte tegen haar ribben vond Isadora het oorverdovend.

'Dáár zijn ze – ze zijn daar, ik heb ze gevonden!' schreeuwde een man, alsof hij trots was dat hij de Prinsen en Prinsessen van Erzanovi had gevonden, zodat hij vervolgens mooi van hen zijn prooi kon maken.

'Doorgaan! Hierheen!' riep een ander. 'En val verdomme aan!'

De soldaten reageerden gelijk op dat bevel, alsof het aan hen gericht was, en verzamelden zich achteraan de groep om de Koninklijke leden rugdekking te geven. Isadora's ademhaling jaagde door haar borstkas zoals de burgers haar achternazaten, terwijl ze Valo zo goed mogelijk probeerde te sturen door het bos, die vermoeid begon te raken van het vele rennen dat hij moest verrichten en daardoor minder zorgvuldig reed, wat ze begreep maar niet kon gebruiken nu.

Wat bedoelden de mensen precies met "aanvallen"? Zouden ze... zouden ze... dát bedoelen? Isadora wist niet precies waarom ze zich dat nog afvroeg. Ze wíst dat ze dat bedoelden, dat wist ze heel zeker – ze wilde dat gewoon absoluut niet geloven. Ze kón gewoon absoluut niet geloven dat iemand als doel had anderen pijn te doen of zelfs het leven te ontnemen. Dat kon ze zich in geen enkele situatie voorstellen; ze zou zich immers de rest van haar leven haten.

'Valerian!' riep Jeremias, en hij wierp een blik naast zich op zijn broer. Hij hoefde nu toch niet meer stil te zijn. 'Je kunt nu niet... je moet doorgaan!'

Isadora wierp een snelle blik over haar schouder, wat genoeg was om te zien dat haar broer langzamer reed en in de buurt kwam van de soldaten die achter hen reden. De blik die in zijn ogen stond, was niet veel meer dan het laatste sprankje energie dat hij aan het opgebruiken was. Zijn hoofd hing lager dan normaal, niet fier en met een glimlach zoals normaal, en ieder moment kon hij wegzakken.

'Frederika!' riep Isadora boven het geluid van de dreunende paardenhoeven en het geraas van de wind uit. 'Heb jij nog van die kruiden bij je?'

Frederika hield met één hand de teugels van haar paard vast en zocht met de andere in haar mantel – de mantel die ze vaker droeg en waar dus hopelijk wat persoonlijke dingen in zouden zitten. Het duurde lang – veel te lang, naar Isadora's mening – voordat het gezicht van haar zus oplichtte in opluchting en ze haar hand weer uit de zakken haalde. 'Ja! Maar nog slechts een paar!' Ze remde af, wat gepaard ging met enige onhandigheid vanwege de hobbelige bodem, het rijden met één hand en het slechte zicht dat ze had, maar ze reikte naar Jeremias, die de kruiden uit haar handen greep en die direct aan Valerian gaf, die gelukkig nog doorhad wat er om hem heen gebeurde en de kruiden kon aanpakken.

Hij stopte de blaadjes in zijn mond en slikte met moeite, de smaak kon immers niet veel beter zijn dan de kruiden tegen de Novische Pijn. 'Dank je wel,' mompelde hij tegen zijn broer en zussen. Ellenora en Farahilde, die vooraan reden, hadden het tafereel half gevolgd en keken opgelucht weer voor zich nu ze zeker wisten dat hun broer tijdelijk in orde was.

Frederika mompelde 'Geen dank', maar toen keken allen van hen weer voor zich. Het strijdgeweld van de soldaten die de burgers van de Prinsen en Prinsessen af probeerden te houden klonk als een marteling in ieders oren. De burgers schreeuwden in onmacht en woede, en Isadora wilde zo graag iets doen voor hen, maar iedere actie zou tegen haar gebruikt worden. Deze mensen haatten haar, wilden haar en haar familie dood zien, te horen aan de toon in hun stemmen en het heftige verzet dat ze lieten horen, maar zijzelf wilde juist het beste voor hen... Met dat idee was ze altijd opgegroeid en het deed pijn om haar volk nu zo boos op hen te zien worden.

Red me van de plekken waar ik thuishoorWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu