7.1/Haatdragend~

47 7 55
                                    

Hoofdstuk

7

Haatdragend

Slechts twee tellen lang kon ze hem in zijn helderbruine ogen aankijken.

Zijn blik stond momenteel intens – dat was vaak zo als ze hem echt aankeek – met zijn ogen ietwat samengeknepen, haar aankijkend. Isadora wendde haar ogen af naar de lichtgroene jurk rondom haar benen. Het feit dat hij langer was dan zij en ruim een halve kop boven haar uitkwam, hielp daar niet bij. Ze voelde zich altijd geïntimideerd door zijn gehele houding. Die zwarte dikke krullen, die inmiddels zo lang waren dat ze om zijn nek heen dansten en tot op zijn schouders kwamen, en die hij altijd achter zijn oren streek, had ze niet gemist. Evenmin als de gave gebruinde huid die de hoekige lijnen van zijn gezicht, van zijn lichaam omvatten, een huid die perfect bij zijn haren paste. Evenmin als die ogen, donkere honing in de zon. Hoe knap hij er ook uit mocht zien, toch had ze een grondige hekel aan alles wat bij hem hoorde.

'Hoe gaat het met je?' vroeg hij toen.

Ze wist dat die vraag niet uit oprechte interesse ontstaan was, maar eerder uit een verplichting en openingszin voor een gesprek. Ze keek weer naar hem op en zweeg even. De waarheid gunde ze hem niet – nooit. 'Prima. Deze tijd is een beetje hectisch, maar het gaat prima. En met jou?'

'Ook prima,' zei hij, en dat was dat. 'Ik heb zonet gehoord dat er een aanval heeft plaatsgevonden op de koetsen?' Hij trok in een klein, vragend gebaar een wenkbrauw naar haar op, op het moment ze hem weer waagde aan te kijken.

Door de manier waarop hij die opmerking bracht, deed hij de aanval lijken alsof die iets onbenulligs was en iets waaraan de schuld helemaal aan haar te wijten was. Haar konen werden er rood van – en hoe ze het ook probeerde, dat was niet tegen te houden. 'Ja,' zei ze. 'Een groep mensen viel de drie koetsen aan. Ze waren op zoek naar iemand.'

Hij knikte, traag. Gelukkig had híj geen plagende grijns of twinkelingen in zijn ogen staan, zoals Nandor wel had. Lazlo had dat nooit – ze had zoiets nog nooit bij hem gezien. 'Dat is... interessant. Opvallend.'

'Het boeit je toch helemaal niets, Lazlo,' fluisterde Isadora, en deze keer keek ze hem wél recht in zijn ogen aan. 'Dus doe nou niet alsof – in ieder geval niet tegen mij. Maar je zult er zo nog wel het een en ander over horen. Jouw ouders zullen erover willen praten met mijn ouders.'

'Dat verwacht ik wel. Ze praten vaak over zulke zaken.' Ook nu deed hij dat klinken alsof het onbenullig was.

Isadora slaakte een uiterst diepe zucht. 'Hoelang zal het nog duren totdat wij eindelijk een normáál gesprek met elkaar kunnen voeren?'

Lazlo trok één wenkbrauw naar haar op, alweer. 'Hoe bedoel je dat?'

'Je weet wat ik bedoel.' Isadora keek hem met een frons aan en wenste vanbinnen dat hij deze keer niet stom zou doen. 'De gesprekken die wij voeren, draaien altijd uit op discussies óf irritaties vanuit beide kanten. Onze broers en zussen kunnen het goed met elkaar vinden, maar wij lijken elkaar altijd zo veel mogelijk te willen irriteren.'

Lazlo haalde zijn schouders op en zijn welbekende frons, die hij bijna altijd droeg, werd dieper. 'Dat klopt. We liggen elkaar gewoon niet.'

'Kunnen we niet iets vinden waarover we het wél eens zijn?'

'Heb jij daar zin in, Isadora?'

Ze aarzelde even, maar liet haar beleefdheden varen. 'Nee.'

'Ik ook niet. Je kunt het me ook gewoon zeggen als je geen gesprek met mij wil beginnen.' Twee tellen lang keek hij haar in de ogen en toen liep hij, vlak langs haar heen, de zaal door. De hoeveelheid kruiden was niet sterk genoeg om dat volledig te kunnen maskeren, waardoor een zachte pijnvloed zich door haar aderen strekte. Ze sloot haar oogleden om het vervelende gevoel te kunnen doorstaan totdat dat was weggeëbd.

Red me van de plekken waar ik thuishoorWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu