16.1/Geesten~

24 4 5
                                    

Hoofdstuk

16

Geesten

Isadora wist niet waarom deze tranen naar boven kwamen, maar voor de eerste keer sinds weken en weken en weken was ze niet boos op zichzelf dat ze huilde.

Opgekruld in de dekens van haar bed, met het late zonlicht van de dag nog door haar ramen stralend, huilde ze alle tranen die ze de afgelopen maanden had opgespaard. Een zin – slechts één kleine zin die iets gevoeligs behandelde – uit het boek dat ze aan het lezen was, had op een of andere manier al die nare onderwerpen waar ze de laatste tijd mee kampte naar boven geholpen, en een stortvloed van zware gedachten had zich over haar uitgestort. De golf had zich razendsnel ontwikkeld en had metershoog boven haar uitgetorend alvorens die over haar heen gleed en ze snikkend in bed viel, de pijn in haar borstkas zo goed mogelijk negerend, maar dat was zwaar.

Eerst was ze van mening dat ze niet moest huilen, dat ze zich nuttig moest maken en dat ze zich niet moest aanstellen, maar toen al vele tranen een spoor in haar wangen hadden gesleten, kwam ze tot de realisatie dat dit eigenlijk wel prettig voelde (op een heel gekke manier), dat het wellicht goed was om eens uit te huilen – écht uit te huilen; met snikken en tranen. Ze was zowaar trots op zichzelf dat ze dat nog kon. Blijkbaar was ze het niet verleerd. Blijkbaar zat er nog altijd genoeg verdriet in haar om haar kussensloop en slierten van haar haren doorweekt te maken en om haar lichaam te doen schokken van verdriet en pijn en woede.

Ze mocht dan wellicht enigszins trots zijn op zichzelf, toch hoopte ze uit alle macht dat er niemand haar kamer binnen zou komen. Niemand mocht haar op deze manier zien, niemand mocht weten dat ze zich zo voelde en niemand mocht haar óóit zien huilen. Ze haatte het als iemand dat bij haar zag, ze voelde zich meteen afgekeurd, maar ook verschrikkelijk kwetsbaar en ondergeschikt. Een Prinses hoorde niet te huilen; kin omhoog en schouders recht. Dat was het mantra dat haar moeder altijd gebruikte en altijd naar haar kinderen fluisterde wanneer ze dit vergaten uit te voeren. Ze moesten hun emoties verbergen en een nette houding aannemen, zéker tijdens officiële gelegenheden. Niemand mocht de Prinsen en Prinsessen ooit zien huilen – dat was uiterst ongepast.

Die regel had Isadora niet letterlijk in haar opvoeding meegekregen, maar die had ze zich wel aangeleerd. Huilen mocht niet en was een teken van zwakheid, kwetsbaarheid.

Om die reden wilde ze absoluut niet dat iemand haar kamer zou betreden. Trots zijn op zichzelf omdat ze in staat was om te huilen, beschouwde ze meteen als dom. Haar gevoelens tonen was het enige van Isadora dat genegeerd mocht worden.

Op dit moment wist ze niet eens meer waarom ze eigenlijk nog huilde, waarom ze eigenlijk nog zo veel pijn in haar borst ervaarde. Het enige wat ze wist was dat de tranen maar bleven vloeien. Voorzichtig opende ze haar vermoeide ogen en keek ze met een zicht dat vertroebeld was door vocht haar slaapkamer rond. Op een of andere manier had ze het idee gekregen dat zich iets in haar kamer bevond, maar toen ze rondkeek, zag ze niets of niemand. Ze hees zichzelf met moeite overeind en werd overspoeld door een nieuwe golf, een golf van duizeligheid en hoofdpijn, die haar hele wezen in de war schopten.

Nee...

Nu schoot haar blik de kamer rond. Zag ze al iets? Waren ze er alweer? Niets. Ze zag niets. Er was niets aan de hand. Dit kwam door het huilen, dit waren symptomen van lang huilen, niet van de... Ze had al zo lang niet meer werkelijk gehuild dat ze niet eens meer wist wat er allemaal nog meer bij kwam kijken behalve tranen en snikken. Die pijn, die verscheurende pijn waarvan ze niet wist hoe ze die moest stillen, in haar borstkas; die kloppende, bonkende hoofdpijn, die duizeligheid toen ze eindelijk overeind kwam... Ze kende het niet meer.

Een beverige zucht verliet haar keel en zweefde de doodstille kamer in. Er was niets aan de hand.

Toen werd er kort op de deur geklopt, en voordat Isadora degene aan de andere kant toestemming kon geven binnen te komen, gaf diegene zichzelf dat al. Jirina liep de kamer in met een aantal papieren in haar arm, die ze vlug even doorbladerde. 'Goeiemiddag, Isadora – ik moest dit afleveren van een van je leraren. Volgens mij zijn het –' Ze stopte zichzelf abrupt en keek Isadora aan.

Die was zo geschrokken door het feit dat er iemand binnen was gekomen – terwijl zij zich in déze staat bevond – dat ze stokstijf rechtovereind op haar bed zat en Jirina recht in de ogen aanstaarde. Onmiddellijk schaamde ze zich diep voor wat haar vriendin bij haar aantrof. Haar wangen werden nog roder dan ze al waren en ze veegde vlug alle tranen van haar wangen en kin.

Skýle, Jirina had dit helemaal niet mogen zien. Ze stond op het punt een aanval van de hallucinaties te krijgen, geloofde ze, en ze voelde zich nog steeds verschrikkelijk, ze had nog steeds allerlei sporen van het huilen op haar gezicht – wat misschien nog wel het ergste was. O, Goden en Godinnen... wat als de hallucinaties hier écht kwamen, terwijl zij hier huilend met Jirina in één kamer bevond? Dat was een rampsituatie...

'Huil je nou?' prevelde Jirina, en ook zij bleef stokstijf in het midden van de grote kamer staan.

Isadora zette een zo normaal mogelijke blik in haar ogen. Een diepe leugen.

Jirina liep een paar passen terug, legde de papieren op een ladekast naast de deur en wendde zich toen weer tot haar beste vriendin, die daar op haar bed zat, in een toestand die ze slechts een paar keren in haar negentienjarige leven had meegemaakt. Zelfs zíj had nog vaker bij Isadora gehuild dan andersom, en dat zei zeker iets. 'Je huilt, Isadora nel Dosaris, Prinses van Erzanovi – ontken het maar niet.'

Voor Isadora was Jirina de enige die zo'n opmerking tegen haar kon uitspreken en haar daarmee níét berispte of haar dat gevoel gaf. Jirina kon dat – mócht dat. Dat was haar manier van praten – van haar verbazing uiten, in dit geval. Nog een keer veegde Isadora de tranen van haar wangen, wat schuurde, maar de moeite was allemaal tevergeefs.

Jirina liep naar haar toe en ging op de rand van haar bed zitten, keek haar even aan. 'Wat is er met je aan de hand?'

Isadora schudde meteen haar hoofd. Haar was geleerd haar gevoelens altijd te verbergen. 'Niets.'

'Dat vind ik best wel knap. Meestal heeft huilen een reden.' Jirina bleef haar aankijken.

Ze slaakte een zucht en moest bijna weer huilen, alleen maar om het feit dat Jirina haar zo zag. Ze was die sterke vriendin, die sterke Prinses, die er altijd voor haar nog sterkere vriendin was en die altijd wel wijze raad op zak had en altijd ongeveer wist wat ze aan het doen was. 'Ik voel me gewoon niet zo goed. En ik had daardoor een soort... plotse aanval van verdriet, vermoed ik.' Of misschien slechts een aanval.

Hoewel Jirina gewoonlijk niet zo veel geduld had, bleef ze nu rustig zitten en wachtte ze op de antwoorden van Isadora. 'En wat heeft die veroorzaakt dan?'

'Ik las een zin uit mijn boek' – ze wees naar haar nachtkastje – 'en... dat wekte iets op, of zoiets. Als een laatste druppel. Ik voelde me gewoon ineens heel... rot.'

'O, meid, kom eens hier.' Jirina trok Isadora naar zich toe en omhelsde haar stevig. 'Ik zie jou slechts zelden huilen, dus dit verbaast me een beetje, als ik eerlijk mag zijn. Maar alles is in orde, dat zeg je ook altijd tegen mij. Kom hier.'

Isadora klampte zich vast aan Jirina's slanke maar sterke lichaam en verstopte zich bijna in haar armen. Bij haar ouders had ze dit slechts heel af en toe kunnen doen, maar verder moest ze dit vaak zelf oplossen – haar ouders hadden geen tijd, ze durfde zelf niet naar hen toe te gaan vanwege schaamte, en al dergelijke redenen... Het oplossen was haar altijd gelukt, maar deze keer – nu ze zich de laatste tijd zó slecht voelde – was het zo, zo fijn dat er iemand was die haar vasthield, die haar wílde vasthouden.

De meiden bleven tellenlang zo zitten, terwijl Isadora alles er nog een keer uit huilde. Haar schouders schokten hevig, maar desondanks wreef Jirina over haar rug. Ze maakte Jirina's zwarte jasje nat, maar desondanks bleef die haar vasthouden. Uiteindelijk durfde Isadora zich te ontspannen en zich over te geven aan het gevoel dat iemand haar armen om haar heen had geslagen en haar op geen enkele manier kwaad wilde doen, echt niet. 

Deel één - hoofdstuk 16

Red me van de plekken waar ik thuishoorWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu