18.3/Dolken~

17 4 7
                                    

18

Dolken

Naast haar kwam Frederika rijden, die met grote ogen voor zich in het donkere bos keek, waar niets anders te vinden was dan bomen, dode bladeren en duisternis – vooralsnog. Net als alle anderen probeerde ze met haar ogen een baan te creëren voor haar, maar iedere stap was pas duidelijk op het moment dat die alweer voorbij was. Iedereen tastte haast letterlijk in het duister. Frederika wierp een blik op haar zusje en liet een glimlach zien die niet meer in de buurt kwam van die glimlach waar ze om bekendstond. Isadora wist niet wanneer haar zus die weer zou kunnen laten zien, zou kunnen laten menen.

Een steek schoot door haar hart, maar ze glimlachte terug.

'Je kunt beter de kap van je mantel opzetten,' was het enige wat Frederika zei tegen Isadora.

Isadora knikte, had niet eens doorgehad dat ze die niet had opgezet en schoof de kap over haar hoofd. Deze keer liet ze een dankbare glimlach zien. Dat was alles wat de zussen tegen elkaar zeiden, dat waren alle gebaren die ze uitwisselden. De zenuwen deden alle opmerkingen nietig lijken.

Zeker een half uur lang reden ze in een vlug tempo door het bos. Door zeven wachters werden ze omringd; meer dan dat konden ze zich niet veroorloven, omdat de kans dat ze ontdekt zouden worden, groeide met ieder persoon die zich toevoegde aan de groep. Valerian en Jeremias reden enigszins achteraan in de stoet, wat ook niet gek was gezien hun verwondingen, die met vlak voor het vertrek een tijdelijk verband ingezwachteld waren. Valerian had wat kruiden toegestopt gekregen omdat hij er het ergst aan toe was en had nu gelukkig iets meer kleur op zijn gezicht, maar de kruiden die groeide in Erzanovi waren ook niet heilig... Hij zou binnenkort écht verzorgd moesten worden door iemand die verstand had van wonden.

Maar de twee reden wél door – en dat was maar goed ook, want Isadora kon zich niet vóórstellen dat ze haar broers achter zou moeten laten – tijdelijk of zelfs definitief. Ze kon zich niet voorstellen dat zoiets in één dag zou kunnen plaatsvinden, dat ze vannacht nog in haar bed lag te woelen over het vertrek en de nacht erop twee broers was verloren, of ook maar iemand was verloren... Nee. Nee.

Toen de reis langer begon te duren en Isadora zich begon af te vragen waar de verblijfplaats zou zijn, of de wachters wel te vertrouwen waren, of dit geen val was en of er iets ergs met hen stond te gebeuren, schokte haar lichaam van schrik toen enkele paarden uit het struikgewas zich bij hen voegden. De ruiters ervan waren officiële soldaten van het Erzanovische Koninklijke paleis, aan het Erzanovische embleem op elk van hun uniform te zien. De uniformen die ze droegen, waren donkergroen met nachtblauwe accenten en vielen op die manier nauwelijks op in het woud. Des te enger het moment was dat de paarden die al even donker gekleurd waren naar hen toe gekomen waren, waar Amadeo ook van was geschrokken, samen met Valo Déseres en Frederika. Maar de boodschap die de soldaten met zich meedroegen, was nog vele malen enger.

'Uwe Hoogheden,' begroette de voorste, een vrouwelijke soldaat, de Prinsen en Prinsessen op gedempte toon, en ze boog het hoofd. 'Het spijt ons als we u hebben laten schrikken. Wij komen de wachters versterking bieden; er is een groep mensen in aantocht.'

Onwillekeurig schoof Isadora iets dichter naar haar broertje toe op het zadel. Ze keek naar haar andere broers en zussen en telden of ze er allemaal nog waren. Ja, alle vijf reden nog om haar heen. Omdat Isadora aan de rand van de groep liep en dus het dichts bij de soldaten, stelde zij de vraag waarmee iedereen kampte.

'Zijn we in gevaar? Met hoeveel zijn ze?'

'Het aantal is onbekend, maar met weinig zijn ze niet, Uwe Hoogheid,' antwoordde de soldaat. 'Al verwachten we niet dat ze lang zullen volhouden. Beoefend en uitgerust met wapens kunnen ze niet zijn, te oordelen naar hun uiterlijk.'

Ondertussen seinden de overige soldaten naar elkaar wie op welke plek moest rijden; allemaal om de wachters te steunen en de Prinsen en Prinsessen te beschermen.

Isadora knikte, mompelde een instemmend antwoord toen ze bedacht dat haar gebaar niet te zien was. 'Moeten we iets doen?'

'Nee, Uwe Hoogheid, rijdt u gewoon door – er is niets wat we kunnen doen om de groep tegen te houden. Te veel geluid maakt ons opvallend, dus galopperen gaat niet – rijdt u in dit tempo door, of volg de snelheid van de voorste wachters, meer kunnen we momenteel niet doen,' zei ze. 'We zullen u echter beschermen, natuurlijk,' voegde ze er vlug aan toe.

'Dank u wel,' zei Isadora, ook al was het onnodig om dat te zeggen, daar iedere soldaat en wachter die plicht droeg. Toen ze een blik op haar omgeving wierp, zag ze dat soldaten nog meer beoefend waren dan wachters. Waar de wachters, naar Isadora's mening, al gevorderd, snel en dapper waren, waren de soldaten dat op die vlakken nog meer. Deze mensen waren duidelijk voorbereid op de ergste situaties.

Het tempo van de groep groeide en ze gingen over op een voorzichtige galop, door het donkere bos. Nu iedereen wist dat er gevaar op komst was, maakte ieder geluid dat klonk zich onmiddellijk verdacht.

'Isa, wanneer komen ze?' fluisterde Amadeo na een tijdje, de eerste woorden sinds hij was wakker geworden.

'Dat weet ik niet,' fluisterde Isadora, nadat ze besloten had dat haar broertje voorliegen niet het juiste was om te doen in dit geval. 'Maar ik ben hier – jou kan niets overkomen, oké? We zijn allemaal hier.'

Ze zag Amadeo knikken en de greep van zijn handen op het zadel verstrakte.

Een tijdlang gebeurde er niets, reden ze door in een vlug tempo en zochten de wachters en soldaten kronkelige paden vol met bochten uit, voor het geval dat er pijlen of dolken gegooid werden, die als doel hadden iemand van hen te raken. Het volk was op het punt gekomen dat ze gezamenlijk hadden besloten de Koninklijke familie in deze oorlog neer te halen – letterlijk. Hoewel dat Isadora de angstrillingen over haar rug deed lopen, had ze het wel kunnen verwachten. Nooit was ze de lieveling geweest en nu was ze regelrechte de vijand.

Maar de pijlen en dolken volgden niet, nog niet. Wel een geluid, dat langzaam aanzwol totdat men het kon definiëren; geschreeuw van deze groep mensen – een kreet met "Daar zijn ze!" om precies te zijn en wat geroepen antwoorden als gevolg.

Omdat de voorste wachters wisten dat de groep er nu aan zat te komen gingen ze over in een rengalop. Isadora weerhield Amadeo van het op de grond vallen door haar armen de teugels voor hem te laten vasthouden en hem zo te omringen, maar ze vreesde dat hij weg zou zakken als dit te lang zou aanhouden. Toch rende Valo Déseres met de andere paarden mee langs alle bomen, die allerlei schaduwen wierpen op de met maanlicht besprenkelde mensen die door het bos vluchtten. Ze zigzagden nog heviger dan voorheen en moesten iedere seconde die ze aflegden, bedenken wat de volgende stap zou worden en welke kant het makkelijkst begaanbaar was. Een officieel pad volgden ze immers allang niet meer en de natuur leek steeds weelderiger te worden, alsof achternagezeten worden door boze burgers nog niet erg genoeg was – alsof een oorlog houden en zelf de vijand zijn nog niet erg genoeg was.

Valo Déseres sprong over een dikke boomstam en Amadeo hield zich met veel moeite vast. Terwijl het paard doorrende in het gigantische, altijdgroene woud waarin steeds hogere bomen stonden en steeds meer struiken oprezen, sloeg Isadora haar lange donkergroene mantel om Amadeo heen, die snapte wat zijn zus bedoelde, meteen de flappen ervan vasthield samen met het zadel en op die manier hopelijk iets beter beschermd was tegen vallen.

De groep rende door en door en leken een behoorlijk goede vluchtroute te pakken gekregen te hebben, maar toch kwamen de stemmen dichterbij. De burgers deden niet eens moeite om onopvallend te blijven – waarschijnlijk wilden ze júíst dat de Prinsen en Prinsessen zouden weten dat ze zich hier bevonden, dat het volk hier was en hen zelfs in de buurt van hun eigen thuis, in de duistere bossen, nog kon vinden én iets aan kon doen. De lucht kleurde boven de galopperende paarden alweer een lichtere tint blauw en over een niet al te lange tijd zou dit bos zich omtoveren van een duister spookwoud tot de heldere struiken en bomen vol dode bladeren, die met hun bijna kale takken iedereen lieten zien wie er langs hen heen liep.

Die tijd was echter nu nog niet gekomen en ze hadden nog even om zich goed te kunnen verstoppen. Maar alle Geesten, dan zou dat toch heel snel moeten gebeuren, want die stemmen jaagden de rillingen dóór Isadora's lijf en de controle úít haar lijf.

Deel drie - hoofdstuk 18

Red me van de plekken waar ik thuishoorWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu