IX

644 59 3
                                    

Als ik weer thuis kom zie ik door het raam Josef aan de tafel zitten. Shit, ben ik zo laat? Josef staat altijd pas tegen twaalf uur op als hij nachtdienst had. Hoe laat is het? Josef kijkt me hoofdschuddend aan door het raam. Ik glimlach schijnheilig en stap naar binnen.
"Sorry dat ik laat ben, ik was..."
"De tijd vergeten..." Vult Josef aan. "Je vergeet altijd te tijd als je gaat wandelen. Zo vroeg vandaag?" Hij verbergt iets achter zijn rug dat hij van de tafel grist.
"Wat heb je daar?" Vraag ik zogenaamd streng. "Een liefdesbrief soms?" Plagerig, buig ik over hem heen en probeer ik het papier van hem af te pakken.
"Cloé stop!" Lacht hij terwijl hij het ding boven zijn hoofd houdt. Maar ik, wie bijna even groot is, spring tegen zijn arm op probeer alsnog achter de brief aan te gaan.
"CLOÉ!" Buldert hij dan. Abrupt stop ik met mijn actie en zet ik geschrokken een paar passen achteruit. "Stop is stop Cloé. Ik ben serieus."
"O." Is alles wat ik uitbreng. Gekwetst loop ik naar de bank en plof ik daar neer. Als een klein kind sla ik mijn armen over elkaar en trek ik mijn knieën op.
"Cloé...." Sust Josef terwijl hij bewust van zijn actie achter me aankomt.
"Ik heb ook geen geheimen voor jou." Bijt ik hem toe. "Ik heb je zelfs verteld dat ik aan de drank ben geweest, dan is vertellen dat je verliefd bent niet echt een issue lijkt me."
"Ooit bedacht dat ik misschien wel helemaal niet verliefd ben?" Direct verander ik mijn houding, maar nog steeds ben ik verbaasd over het feit dat hij iets achterhoudt.
"O" is weer eens het enige wat ik zeg.
"Het is beter als je het niet weet." Zegt hij zacht, alsof hij bang is dat de buren het horen. "Ik los het op oké, ik meen het Cloé." Plotseling voel ik me weer dat kleine meisje met azuurblauwe ogen en Ariëlrood haar. Ik sta voor mijn grote broer, hij heeft ook azuurblauwe ogen, net zo doordringt van angst als die van mij en toch zegt hij het op te kunnen lossen.
Langzaam knik ik.
"Vang je mijn klappen weer op?" Vraag ik zacht, net hard genoeg om het cynisme door te laten klinken. Ik zie in zijn ogen dat ik hem gekwetst heb, maar hij kwetst mij ook op deze manier.
Josef staat zwijgend op en loopt naar de keukentafel waar hij zijn brief demonstratief opvouwt en in zijn zak stopt. Hij kijkt me aan.
"Ja, dat horen broers te doen voor hun zusje." Hij loopt naar de gang. Als verdoofd sta ik in de kamer. Ik hoor hoe de trap kraakt als Josef naar boven loopt. Moet ik achter hem aangaan en zeggen dat het me spijt? Ik weet het even niet en leg nadenkend mijn hoofd in mijn nek. Ik hoor onze woordenwisseling in mijn hoofd nagalmen: Josef en ik hebben bijna nooit ruzie. En als we ruzie hebben gaat het nergens over en is het zo weer bijgelegd. Nu daarentegen gaat het daadwerkelijk ergens over, en ik mag niet weten over wat...

Ons geheim Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu