Ik spijbel vandaag. Verstuur ik naar Alice als het zoveelste vragende berichtje binnenkomt.
Mijn bloed is gestopt met koken en ik ben de frustratie voorbij, maar nog steeds blijf ik erbij dat Josef dit niet alleen kan. Hij heeft hulp nodig. En zo niet van mij, van wie dan? Het duurde even voor ik het doorhad, maar Josef is in groot gevaar en alles wat hij doet door te zwijgen is me beschermen. En ja, daar heb ik respect voor, zoals ik al mijn hele leven respect heb voor Josef. Maar wat nu als ik die bescherming afsla? Wat nu als ik vind dat ik genoeg bij hem in het krijt sta? Wat nu als ik vind dat de schuldgevoelens me al genoeg opvreten? Wat nu als ík gewoon niet beschermd wil worden? Want dát is het. Als ik eerlijk ben en goed bij mezelf nadenk, is mijn gedrag puur egocentrisch. Als Josef me vertelt wat hij geflikt heeft, kan ik hem op z'n minst áánbieden om te helpen en ben ík straks in ieder geval niet meer de gene die zonder te helpen aan de zijlijn stond. Dan kan ik tenminste eerlijk zeggen dat ik het niet was, dat ik niet degene was die Josef liet lijden. Niet deze keer.
Josef is vandaag ook niet naar z'n werk gegaan. Hij zit op mama's kamer, wat hij daar doet weet ik niet. Ik ben er niet meer geweest sinds ik hier middenin de nacht vertrok om nooit meer terug te komen. Dat ik hier ooit opnieuw zou wonen kon ik me toen met geen mogelijkheid voorstellen... Zuchtend zak ik achterover op de bank. Komt het ooit nog goed? Ik weet het niet meer als ik eerlijk ben.
Als ik het kraken van de trap hoor veer ik overeind. Op het kraken van de trap volgt al gauw het kraken van de vloer en het openen van de deur.
"Josef?" Vraag ik hoopvol. Josef zakt naast me neer op de bank. De wallen onder zijn ogen verraden dat hij geen oog heeft dichtgedaan vannacht. "Josef zeg iets." Fluister ik. Josef kijkt op en opent zijn mond om wat te zeggen, maar hij klapt zijn kaken op elkaar en kijkt weer weg. "Ik kan het niet Josef..." Vervolg ik mijn fluisterende verhaal. "Ik kan het niet en je weet het."
Josef staat op en loopt weg. Alsof ik er niet ben smeert hij een boterham voor zichzelf. Ik loop achter hem aan. Als hij niet reageert als ik naast hem ga zitten en smekend oogcontact zoek, bekruipt me een vervelend voorgevoel.
"Negeer je me Josef?" Vraag ik zacht. Josef kijkt op, zijn nietszeggende ogen snijden dwars door mijn hart. De druppel die de spreekwoordelijke emmer doet overlopen valt. Ik sla mijn vlakke hand op tafel en bijt op mijn lip om de tranen, brandend achter mijn ogen, te bedwingen. Ik sta op en loop richting de gangdeur.
"Je breekt me toch niet, Josef." Snauw ik hem toe. Maar het krakende geluid van mijn stem doet de bittere waarheid doorschemeren: Ik ben allang gebroken. En Josef ook.
JE LEEST
Ons geheim
General FictionTwee paar azuurblauwe ogen, twee lichamen onder de littekens en één gruwelijk trauma... Josef en Cloé zijn broer en zus. Ze delen een gruwelijke haat tegenover hun moeder: Hun moeder, die de negenjarige Josef en de zevenjarige Cloé in dit verhaal o...