XXII

574 58 2
                                    

In elkaar gezakt zit ik tegen de bank op de grond. Ongelovig staar ik naar de muur.
22.
22 dreigbrieven had hij al gehad. En van 21 daarvan had ik helemaal niets meegekregen. Wat ben ik voor zusje? Te boos om te huilen en te verdoofd om iets te doen, voel ik met mijn handen over het beschreven papier naast me. Alle 22 eisten geld van hem, van ons. Als Josef niet betaalt, wordt er een geheim de wereld in geholpen dat hem in de gevangenis kan laten belanden en ik weet van niets, verdomme! Ik ben nog steeds boos op Josef. Vertel me wat er aan de hand is! Dit is serieus, hij kan dit niet voor me achterhouden! Maar aan de andere kant... Hij hield het al 21 brieven lang al voor me geheim toen ik de 22e brief vond: Hij kan het heel goed voor me achterhouden.
"Wat ben ik voor zusje?" Vraag ik mezelf nog eens, nu hardop, af. Al die donkere dagen, waarop het 'zomaar' een donkere dag was. Die dagen waren echt niet zomaar donker, besef ik nu. Ik lees de op één na laatste brief nog eens. Het is de derde keer dat ik hem lees. Ik word er in bedreigd. De brief is niet aan mij gericht, maar er wordt gedreigd mij bij 'een gevaarlijke gek als jij' weg te halen. Wat heeft Josef gedaan dat F.T. -zoals hij of zij zichzelf noemt, vindt dat hij het recht heeft om Josef een gevaarlijke gek te noemen? Ik weet niet goed wat ik moet doen, maar ik heb al lang genoeg niets gedaan. Dus sta ik op, om Josef te troosten. Als hij het toelaat tenminste, want daar ben ik nog niet zo zeker van. Zenuwachtig draai ik aan het ringetje in mijn neus. Ik sluip de trap op en klop op de deur van zijn kamer.
"Cloé rot op. Straks sla ik je weer, dat zou ik mezelf nooit vergeven." Klinkt er uit de kamer.
"Jezus, Josef! We zijn 17 en 19, geen 7 en 9." Roep ik terug. Bijna direct verlies ik mijn geduld, maar ik krijg mezelf zo ver niet naar binnen te stormen.
"Nou en." Klinkt het opnieuw. Ik zucht als ik een snik opmerk in zijn stem.
"Josef alsjeblieft." Ik klop opnieuw. Aan de andere kant van de deur hoor ik iemand tegen de deur zakken. Stond hij al die tijd al met zijn rug tegen de deur?
"Ik vertel je toch niets, Cloé." Fluistert hij. "Dat kan niet." Ik voel tranen branden achter mijn ogen, maar ik ben ondertussen zelfs de frustratie voorbij en alles wat ik kan is fluisteren, zacht op hem influisteren: "Dit kun je niet alleen, Josef Ridder, je hebt genoeg alleen gedaan. Dit kan je niet zelf." En dan loop ik weg.

Ons geheim Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu