Kamer 216

362 13 25
                                    

Ik wou dat ik niet meer iedere keer mee zou moeten om te zien dat de ziekte haar langzaam aftakelt.

Het is nu al de derde keer chemo en nog steeds is er geen vooruitgang. Na elke sessie met het medicijn, lijkt ze zelfs achteruit te gaan.

Abbey, mijn zus, heeft nu al een paar maanden kanker en ligt daardoor steeds vaker in het ziekenhuis.

Mama en papa willen dat ik mee ga, maar meestal ga ik gewoon wat drinken in de kantine, zoals nu.

Het is zeven uur in de ochtend omdat ze deze keer verkeerd reageerde op de chemo van gisteren waardoor mijn ouders per se wouden komen.

Natuurlijk hebben ze me wakker gemaakt en het feit dat ik straks school heb, compleet genegeerd.

Het is niet zo dat ik er niet voor Abbey wil zijn, maar steeds door het ziekenhuis gaan, haar afgetakelde lichaam zien, kan ik ook niet langer volhouden.

Ik verlang naar de dag dat de chemo eindelijk aanslaat, want de ziekte is nog niet helemaal uitgezaaid en zolang dat niet gebeurd, willen ze de chemo proberen.

Op dit moment lig ik met mijn hoofd in mijn armen wanneer er een stoel tegenover me naar achteren geschoven wordt.

'Mama, ik wil haar niet zien, oké?' vraag ik en ik haal mijn hoofd van mijn ellebogen in verwachting mijn moeder te zien, maar er ziet een jongen.

De jongen heeft blonde haren die een beetje steken. Zijn wallen zijn groot en zijn glimlach is een beetje wrang.

'O, sorry. Ik dacht dat je ...'

'Je moeder was? Dat had ik wel door,' lacht hij.

'Juist,' zeg ik zacht.

'Wie wou je niet zien?' vraagt hij vervolgens. 'Ik bedoel, je moet niet antwoorden, maar je zag eruit alsof je wel met iemand kon praten.'

Ik kijk even naar mij handen die nu op mijn schoot liggen en mijn rug leunt volledig tegen de plastieken stoel.

'Het is mijn zus,' zeg ik. 'Ze heeft kanker en mijn ouders willen dat ik iedere keer meega.'

'O, dat is vervelend. Krijgt ze chemo?'

'Ja, maar het slaat nog niet aan. Het is de derde keer al,' zeg ik schouderophalend en ik glimlach, maar ik voel dat het een beetje geforceerd overkomt.

'Ik ben hier waarschijnlijk nog wel even, dus als je iemand nodig hebt, kamer 216 is altijd open,' zegt hij en ik glimlach.

'Dankje,' zeg ik. 'Hoe komt het dat je er nog even bent? Je hoeft niet te antwoorden als je dat niet wilt.'

'Nee, het is oké. Ik zat in een ongeluk en lag een week of twee in coma. Heb soms een beetje last van geheugenverlies, maar dat komt in orde,' zegt hij met een kleine glimlach.

'O, sorry,' zeg ik zacht.

'Het is goed nu,' zegt hij. 'Ik ben wakker, toch?'

'Ja, dat is het voornaamste,' zeg ik.

Hij glimlacht waardoor zijn wallen minder groot lijken, zijn gezicht minder ingevallen en zijn haren minder slordig.

'Ik ben Bailey,' zegt hij en hij buigt een beetje naar voren.

'Ferron,' zeg ik en vervolgens zie ik mijn ouders in mijn ooghoeken verschijnen. 'Volgens mij moet ik door.'

Hij kijkt achter zich om de twee stijve mensen in de deuropening van de kantine te zien.

'Ik zie je wel nog, Ferron,' zegt hij en hij knipoogt, staat recht en verlaat de kantine.

Ik sta met tegenzin op en ga naar mijn ouders toe.

One shots bxbWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu