Wilde ik Mason echt zien? Ik wist niet meer of ik mezelf kon vertrouwen, of mijn gedachten wel de mijne waren of de gedachten uit een ver verleden. Wat als ik heden en verleden door elkaar aan het halen was? Wat als er iets goed mis was met mijn hoofd door het vreemde incident in het bos. Er waren zoveel vragen en de enige manier om een antwoord te krijgen, was erover te praten...met de enige persoon die ik nu absoluut niet wilde zien.
Wat natuurlijk een leugen was.
Deze afbeelding leeft onze inhoudsrichtlijnen niet na. Verwijder de afbeelding of upload een andere om verder te gaan met publiceren.
De lucht voelde zwaar aan. Donkere wolken kwamen samen, veranderden in een griezelig onsamenhangend monster dat op onze wereld neerkeek. Het voelde alsof de Goden me in de gaten hielden, alsof ze deze situatie afkeurden. Was dit het Universum dat me een teken probeerde te geven? Was er een hogere macht die doorhad wat ik te weten was gekomen. Wat voor geheimen waren prijsgegeven?
Ik stond inmiddels al een halfuur naar buiten te kijken door één van de grote ramen van mijn appartement. Edyth was verdwenen, waar naartoe wist ik niet, maar het zou me niets verbazen als ze bij Jay en Dex was. Ze kon het steeds beter met die twee vinden en daar was ik blij om. Oprecht. Ik gunde haar het plezier, de gezellige momenten die ze met ze had. Edyth was enorm sociaal, ze had die aandacht nodig om te kunnen functioneren.
Voor de zoveelste keer keek ik op mijn telefoon. Het was halftwaalf. Mason was laat. Zou hij misschien toch niet komen? Toen de teleurgestelde gedachte door mijn hoofd ging kon ik mezelf wel vervloeken. Ik zou juist opgelucht moeten zijn, dat hij niet kwam was goed nieuws. En toch was dat niet wat ik voelde. Alles in mij verlangde ernaar om hem weer te zien. Om de voordeur open te doen en hem naar binnen te trekken, om de kleren van zijn lijf te scheuren, zijn lippen op de mijne te voelen. Ik wilde hem. Alles van hem.
En die gevoelens begreep ik niet. Ik durfde niet eens aan hem te denken, laat staan zulke gedachten toe te laten. Toch speelde die dag in het bos zich telkens weer af in mijn hoofd, alsof ik mezelf wilde kwellen met die onzinnige, onverklaarbare emoties. Het gevoel dat mijn hart weer tot leven kwam door pure elektriciteit, het gevoel dat ik eindelijk weer bestond, dat iemand me echt zag. Bijna alsof al die jaren, al die voorgaande momenten, niet echt waren geweest. Slechts het leven van een geest, een slap aftreksel van de werkelijke persoon die zich in mij schuilhield.
Het waren vreemde gedachten... Ideeën die ik niet van me af kon schudden. En dan was er nog wat hij tegen me gezegd had. 'Omdat ik gevaarlijk ben.' Hij had het in mijn oor gefluisterd, als een soort dreigende belofte van wat nog ging komen. Een ongrijpbare toekomst vol avontuur, vol intensiteit. Zo anders dan het zombie-bestaan dat ik ervoor had ervaren. Terwijl hij die woorden zacht had uitgesproken, zag ik beelden van hoe het kon zijn. Ik zag hem, ik zag ons en troebele herinneringen die eigenlijk voor eeuwig geheim hadden moeten blijven. Er kleefde een duisternis aan die herinneringen. En pijn, heel veel pijn.
Wilde ik dat wel toelaten? Wilde ik mijn hart wel openstellen om vervolgens dat - dat alles - binnen te laten? Die wanhoop, het verdriet? Wilde ik wel weten wat voor leven ik geleefd had? Als het al echt was?
Er werd op mijn deur geklopt. Eerst zachtjes, een aarzelend klop-klop-klop. Toen harder, dringender. Ik draaide me om, ademde diep in en uit. Was ik hier klaar voor? Als ik die deur opende kon ik moeilijk terug, want ik wist hoe het zou gaan als ik hem weer zou zien. Als ik in die ogen van vloeibaar goud zou kijken. Die blik, zijn blik, zou alle twijfel doen verdwijnen. Ik zou er vol voor gaan, zou zo in het diepe springen zonder nog op of om te kijken. Ik zou mezelf verdrinken in die dreigende wolk van duisternis, zou me er volledig in onderdompelen.
Want de vorige keer had ik de kracht nog gehad, de zelfbeheersing, om hem de rug toe te keren. Ik was te geschokt, te verward door alle beelden die aan me voorbij waren geflitst. Maar nu ik het had kunnen laten bezinken, al was het maar een beetje, vertrouwde ik mezelf niet meer. Die innerlijke-ik, die persoon die zich in mij verscholen hield, probeerde namelijk langzaam los te breken. Ik voelde het. Voelde de roestige, breekbare ketens om mijn hart, om mijn ziel. Er was niet veel voor nodig om mij los te breken.
Er werd nog een keer aangeklopt. En deze keer deed ik open.
Het vorige hoofdstuk was zo slecht... (ik moet er namelijk echt weer even in komen) dat ik van mezelf nog een hoofdstuk moest schrijven! Het is zo lastig om weer midden in het verhaal verder te gaan, toch is dat natuurlijk wel precies wat ik ga proberen. Ik heb namelijk zoveel zin om nieuwe hoofdstukken te schrijven! Let me know wat jullie ervan vonden. Begrijpen jullie trouwens Aprils angst om alles binnen te laten? En wat denken jullie dat er zal gebeuren als ze dat doet?
P.S trekken jullie de Corona-situatie nog een beetje? Wat doen jullie om de dag door te komen?