Het is april, de lente begint, en ik zou vrolijk moet zijn van het goede weer, maar het kan me allemaal niet schelen. Het gaat al een tijdje niet goed met mijn vader. Hij is ernstig ziek en ligt al enkele weken in een verzorgingstehuis en ligt op sterven. Ik heb zojuist telefoon van de verpleger gekregen, dat ik snel moet komen, het gaat slecht met hem. Ik zeg tegen mijn baas, dat ik weg moet. Begrijpend knikt hij, hij weet van de toestand van mijn vader.
Ik ben in mijn wagen gestapt en raas als een dolle naar het verpleegtehuis, waar mijn vader ligt. Ik hoop maar dat de wagen het houdt, het is een oud beestje, al lang over zijn houdbaarheidsdatum heen, maar ik kan gewoon geen nieuwe veroorloven.
Opgelucht zie ik de afslag naar het verpleegtehuis, maar als ik de oprit oprijd, stopt de motor er mee, met een luide klap. Ook dat nog. het zit me echt niet mee. Ik laat de wagen uitrollen en stuur hem de berm in.
Nijdig stap ik uit en vloek een keer. Dan trap ik eens hard tegen de wagen de wagen aan. Dit kan ik nu niet gebruiken, maar tijd om er echt bij stil te staan hoe ik dit nu ga oplossen, dat heb ik niet. Ik moet naar mijn vader, elke seconde telt. Dan de laatste paar honderd meter maar lopen.
Ik ren naar het verpleegtehuis. Hijgend kom ik binnen, en knik een groet naar de receptionist. Hij weet al waarvoor ik kom, en knikt terug. Ik loop door de gangen naar de kamer, waar mijn vader ligt. De weg ken ik nu wel van buiten, jammer genoeg. De deur staat open, en ik kom binnen. Daar is een dokter bezig. Ik zal toch niet te laat zijn?
De dokter ziet dat ik er ben en draait zich om. Hij zegt tegen me: 'Mark, ik heb gedaan wat ik kan, maar erg lang zal hij het niet meer maken. Hij vecht om in leven te blijven, hij wil jou nog een keer zien. Ik zal jullie even alleen laten, ik kom later wel weer terug.
Ik loop naar het bed van mijn vader. Hij ziet er slecht uit, zijn haar is helemaal wit geworden en zijn gezicht is ingevallen en lijkbleek. Het is de aanblik van een stervende man. Hij wenkt me dichterbij.
Hij spreekt zacht: 'Mark, mijn jongen. Ik ga het niet meer lang maken, maar ik moet je wat vertellen.'
Ik kom dichterbij, zodat hij niet zo hard hoeft te spreken. Hij gaat verder: 'Als ik dood ben, moet je naar Alaska, zoek daar Jack Wilson op, hij zal je...' En dan klinkt een kort geroffel en zakt hij weg. Hij geeft nog een laatste zucht, en houdt dan op met ademen. Er begint een apparaat te piepen, dat de hartslag weergeeft. Een misselijke pieptoon galmt door de kamer. Ik hoor de dokter al weer terug komen.
Grote tranen lopen over mijn wangen. Mijn vader is dood, wat moet ik nu?
Ik voel de hand van de dokter op mijn arm. Dankbaar accepteer ik zijn steun en medeleven.
Ik ga naar met mijn hand naar mijn vaders gezicht en sluit zijn ogen en geef hem een laatste kus op zijn voorhoofd. Ik trek dan zijn deken verder over hem heen, zodat het lijkt alsof hij alleen maar slaapt.
In mijn hoofd kan ik het echter wel uitschreeuwen, mijn vader was mijn laatste familielid, die ik nog had. Ik heb geen ooms, geen tantes, geen oma en geen opa meer... Wel nog wat heel verre familie, van mijn moeders kant, maar daar ken ik niemand van, en ik zou ook niet weten waar ik ze moet zoeken. Mijn moeder is niet in Nederland geboren, en door een brand heb ik niets meer van haar. Ik weet niet eens waar ze vandaan komt. Mijn moeder is al kort na mijn geboorte overleden, dus ik weet echt heel weinig van haar. Het komt er dus op neer, dat ik helemaal alleen ben.
Overmand van verdriet loop ik naar buiten. Mensen kijken medelijdend naar me, ze weten allemaal wat zich zojuist heeft afgespeeld. Ik loop naar buiten richting mijn wagen. Ik hoop dat dat kreng het toch nog wil doen. Ik ga in de wagen zitten en probeer te starten.
JE LEEST
White, Maanprinses & de zoon van Akycha
WerewolfHoogste ranking in Weerwolf: 1 Mark is een doodgewone jongen van 21 jaar, die alleen met zijn vader leeft. Ze zijn arm, en hebben niet veel te besteden, maar zijn gelukkig. Maar zijn vader is erg ziek en overlijdt aan de ziekte. Verder heeft Mark ge...